De Wet inkomstenbelasting 2001 kent in box 1 voor de inkomsten uit werk en woning een rangorderegeling. Volgens deze regeling moet eerst worden beoordeeld of inkomsten uit werkzaamheden kwalificeren als winst uit onderneming. Is dat niet het geval, dan wordt beoordeeld of sprake is van loon uit dienstbetrekking en vervolgens of sprake is van resultaat uit een werkzaamheid. Winst uit onderneming is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit een onderneming. Een zelfstandig uitgeoefend beroep valt ook onder het begrip onderneming. Van een zelfstandig uitgeoefend beroep is sprake indien iemand zelfstandig en voor eigen rekening en risico werkzaamheden verricht en daarbij ondernemersrisico loopt.
De rechtbank moest beoordelen of een musicus, die voor meerdere instanties werkte en daarvoor betalingen ontving waarop loonheffing werd ingehouden, kwalificeerde als ondernemer. De rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De musicus voldeed niet aan een aantal criteria voor ondernemerschap. Hij had bijvoorbeeld geen verzekeringen gesloten voor beroepsaansprakelijkheid en voor risico’s als ziekte en arbeidsongeschiktheid. De musicus factureerde niet en liep geen debiteurenrisico. Wel had hij een aanzienlijk bedrag geïnvesteerd in muziekinstrumenten.
De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden voor drie instanties kwalificeerden als dienstbetrekkingen omdat voldaan was aan de criteria daarvoor, namelijk loon, arbeid en gezag. De inkomsten uit de werkzaamheden voor twee andere instanties kwalificeerden als resultaat uit werkzaamheid, omdat de musicus niet aannemelijk had gemaakt dat sprake was van winst uit onderneming en de Belastingdienst er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van loon uit dienstbetrekking.