Bij een boekenonderzoek bij een stichting berekende de inspecteur het theoretische kassaldo per 31 januari 2009 op € 312.388. Het werkelijke kassaldo bedroeg € 5.000. Het verschil van € 307.338 was volgens de inspecteur door twee bestuursleden onttrokken aan het vermogen van de stichting. Bij ieder van hen corrigeerde de inspecteur het aangegeven inkomen over het jaar 2008 met € 153.694, de helft van het kasverschil.
In de procedure van een van de bestuurders overwoog de rechtbank dat hij niet de vereiste aangifte had gedaan. Daarom werd de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Volgens de rechtbank had de bestuurder niet het overtuigende bewijs geleverd dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist was. De rechtbank was vervolgens van oordeel dat de schatting die de inspecteur had gemaakt van het belastbare inkomen niet redelijk was. De gemaakte schatting moet redelijk zijn wanneer de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard om te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld. In hoger beroep was Hof Den Bosch van oordeel dat de schatting van de inspecteur wel redelijk was. De inspecteur had de jaarstukken van de stichting als uitgangspunt genomen. Volgens het hof heeft de inspecteur de hoogte van de correctie kunnen baseren op een vergelijking van het in de jaarstukken vermelde kassaldo per 31 december 2008 met het bedrag dat daadwerkelijk in kas beschikbaar was in december 2008. De daaruit getrokken conclusie dat het verschil tussen beide bedragen in 2008 aan het vermogen van de stichting is onttrokken vond het hof niet onredelijk.